You are not currently logged in. Are you accessing the unsecure (http) portal? Click here to switch to the secure portal. |
Johannes Georgius Bruchius
Johannes Georgius Bruchius | |
---|---|
Born | ca. 1630 Zweibrücken, Germany |
Died | 1717-1718 Utrecht, Netherlands |
Occupation | Fencing master |
Influences | |
Influenced | Johann Andreas Schmidt |
Genres | Fencing manual |
Language | Dutch |
Notable work(s) | Grondige Beschryvinge van de Edele ende Ridderlijcke Scherm- ofte Wapen-Konste (1671) |
Johannes Georgius Bruchius was a 17th century German fencing master. He was born in Zweibrücken, Germany in ca. 1630, and by 1653 he was working as a fencing master in Heidelberg. In 1655, Bruchius transplanted to Utrecht, Netherlands, where on 6 March the city council authorized him to teach public classes; the official record notes that he was requested by a number of German nobles. In 1660, he accepted a position as fencing master at the prestigious Universiteit Leiden, where he taught for at least eleven years. Some time between 1671 and 1676, Bruchius opened a new school in Amsterdam where his students included Johann Andreas Schmidt, a fellow German who would himself go on to be a fencing master and author.[1]
In 1671, Bruchius published an extensive fencing manual entitled Grondige Beschryvinge van de Edele ende Ridderlijcke Scherm- ofte Wapen-Konste ("Thorough Description of the Noble and Knightly Fencing- or Weapon-Art"). It was published in Leiden by Abraham Verhoef, and treated the use of the single rapier after the German manner, which was itself heavily influenced by the teachings of the Italian master Salvator Fabris.[1]
In 1680, Bruchius returned to Utrecht and his activities thereafter are unknown (though it's likely that he continued teaching fencing). He appears to have died in Utrecht between 1717 and 1718.[1]
Contents
Treatise
Illustrations |
Dutch Transcription |
Modern Dutch Translation |
Modern English Translation |
---|---|---|---|
GRONDIGE BESCHRYVINGE Van de Edele ende Ridderlijcke SCHERM- ofte WAPEN-KONSTE Noyt diergelijcke in dese Nederduytste Tale in den Druck uytgegaen.
Johannes Georgius Bruchius, Scherm-ofte Vecht-Meester der wijt-vermaerde Academie tot Leyden.
voor Daniel van den Dalen, Boeckverkoper op de Nieuwendijk, 1676. |
|||
Aen de Wel-Edele, Achtbare, seer Voorsienige Heeren Mijn Heeren De CURATEUREN Van de Hoogh-Beroemde ende Wijt-vermaerde Universiteyt binnen Leyden. d'Heer FREDERICUS van DORP, Heeren van Maasdam, Lit van de Ridderschap van Hollant, Dijck-graaf van Rhijnlandt; eertijts Ambassadeur by de Doorluchtigste ende Grootmachtigste Koningen van Poolen en Sweden, &c. d'Heer JOHANNES van THILT, J.C. Burgemeester der Stadt Haerlem, Heemraat van Rhijnlant, &c. d'Heer CORNELIS de WIT, Ruwaard van Putten, Bailjuw van Beyerlandt, Burgemeester van Dordrecht, Gecommitteerde Raat van Hollant, &c. |
|||
Gelijck mede aen de Heeren Burgermeesters der Stadt Leyden d'Heer en Mr. JOHAN MEERMAN, J.C. eertijts Ambassadeur by den Doorluchtigsten en Grootmachtigsten Koninck van Engelant, Schotlant, ende Yerlant, &c. d'Heer en Mr. PAULUS van SWANENBURGH, J.C. d'Heer JACOB Maas. d'Heer DANIEL van ALPHEN Benevens den Achtbaren Wijsen Heer, d'Heer en Mr. PIETER BURGERSDYCK, J.C. Pensionaris der Stadt Leyden, ende Secretaris der boven-gemelte Academie. MYN HEEREN: Ick TWijffel niet, of het sal u H.E. seer wonder ende vreemt voor-komen, dat sulck een Man als ick, die niet anders gewoon ben als de Wapenen, ende 'tgene daer mede over-eenkomt, te handelen, my soo verre hebben laten vervoeren, dat ick mijn Penne hebbe durven op het Papier setten, om de Werelt met een |
|||
Boeck te verrijcken. Maer soo u H.E. de stoffe, die daer in verhandelt wort, aensiet, houde ick my verseeckert dat die verwondering, indien niet in 't geheel, ten minsten eenighsins verstuyven sal. Ende seecker, ick soude dit Werck niet wel hebben durven ondernemen, soo ick niet de Voetstappen van deftige Mannen voor my hadde. Gelijck onder anderen den Hoogh-beroemden Salvatoris Fabri, die in de Italiaense Tale hier van geschreven heeft, als mede den Hoog-geachten Gerardus Thibault, de welcke al voor 43 Jaren yets ontrent dese saeck in de Françoysche Tale heeft aen den dagh gebracht; hoewel dat Werck in sijn selven Loff-waerdig is: soo is nochtans die manier van Circkel-vechten, die hy daer in wijtloopigh beschrijft, in dese Dagen buyten gebruyck geraeckt, soo van wegen de moeyelijckhey die daer aen vast is, als oock om dat nu niemant soo veel tijdts (als wel voor dese de Oude Lief-hebbers gedaen hebben) daer aan te kost leggen wil, 'twelck te beklagen is: 'tls nu soo verre met dese Konste gekomen, datmen geen onderscheyt maeckt tusschen goede ofte quade onderrechtinge, die aen de Jonge Manschap |
|||
gedaen wort, die, om datse in noch onervaren zijn, sich seer licht laten innemen van sulcke, dien deze Konst meer in de mondt geslagen is, als wel door ervarentheyt verkregen hebben, het welcke heden ten Dage, niet dan al te gemeen is. Daer zijn ny bykans 17. Jaren door-geloopen, dat ick dese Landen met mijn Konste hebbe by gewoont, want daer ick van het Jaer 1653. Heydelbergh bedient hadde, wierdt ick in 't Jaer 1655. van daer na Uytrecht geroepen: alwaer ick met alle lof (volgens mijn Attestatie) mijn Konst tot het Jaer 1660. geoeffent hebbe; op welcke tijdt ick, op het aenhouden van veele Liefhebbers, Uytrecht verlaten hebbende, op dese wijt-beroemde Academie ben gekomen. Maer dewijl ick mijn oogh-wit tot noch toen niet hebbe konnen bereycken, hebbe ick dit Werck in het licht gebracht, om my daer door in u H.E. geheugenisse te brengen; ende oock met een, op dat dese mijn Wapen-oeffeninge, op het sterck aenhouden, ende versoeck van eenige edelmoedige Zielen, beschreven, tot dienst van veele strecken mocht: door welcke ick my |
|||
oock hebbe laten bewegen, om alles met geen kleyne kosten, na het leven te laten af-teyckenen, ende in het koper te doen brengen, tot meer gemack ende proffijt van de Leerlingen. Dewijl ick dan dese mijnen arbeyt, moeyte ende kosten tot het algemeene-best van de Nederduytsche Natie, op my genomen heb, soo konde ick niemant beter uyt kiesen om dit Werck op te offeren, als u H.E. als wel verseeckert zijnde, dat ghy als machtige Bescherm-Heeren my voor den Zoïlus genoeghsaem sult konnen beschermen. Soo versoeck ick dan in alle ootmoedigheyt, dat u H.E. dit weynigh, eenvoudigh, doch grondigh Werck, gelieft aen te nemen, ende my in u H.E. goedertierentheyt in te laten. Hier mede beveel ick u H.E. in de bewaringe des Aller-machtighste Bescherm-Heers, ende my in u H.E. goede gunst ende genade. Gegeven in Leyden den 2. Julij 1671. U H.E. Heeren Heeren onderdanghstenende ootmoedighste Dienaer JOHANNES GEORGIUS BRUCHIUS, Scherm-ofte Vecht-Meester in Leyden. |
|||
AEN DEN LESER Goet-gunstige Leser: Denckt niet, dat ick oyt soude voor-genomen hebben dit Boeck aen de wereldt mede te deelen, dewijl'er al eenige zijn, die voor my van dese materie, soo wel in 't Hooghduytsch, Italiaens, als in 't Franch seer konstelijck ende wijt-loopigh geschreven hebben; indien ick niet (by een algemeen gebreck van die noodige ende vermaerde Schriften, die nu naeuwlijcks meer te vinden zijn) van een groot getal Liefhebbers ende verscheyde Staets-luyden van dit Landt, door haer geduyrigh aenhouden, gedwongen ende gepranght was geweest, om dit werck oock in 't Neerlantsch uyt te geven. Derhalven hebbe ick, om dese hare begeerte te voldoen, die Ridderlijcke ende overdeftige Konst van 't Schermen in dese weynige Bladeren, na mijn uyterste vermogen, seer beknopt ende zonnen-klaer voor-gestelt: soo dat het niemant swaer sal vallen; indien hy anders maer met rechte lust tot dese nobele Konst bevangen is, deselve met weynigh moeyte uyt dese Papieren te rapen, ende tot grondige kennis daer van in te dringen; ja deselve meesterlijck in 't werck te stellen. Ick acht het schier onnnoodigh veel te seggen, om dese Konst yemant aen te prijsen: want daer is niemant onder hooge ofte lage Staets-mannen, die deselve niet voor het aller-nootsaecklijckste achten, dat men in de werelt besitten kan: omdat men dickmael daer door alleen sijn leven, wanneer het somtijts in het aller-uyterste gevaer is, komt te bevrijden ende behouden. Waer uytmen lich kan afnemen, dat dese voorstreffelijcke Konst elck een soo lief behoordt te zijn als sijn eyge |
|||
leven; dewijl niemant verseeckert is, dat hy noyt in diergelijcke gevaer sal gebracht worden. Doch insonderheyt isse meer als nootsaeckelijck voor sulcke, die gesient zijn haer leven te verslijten ende besteden, om haer Vaderlandt tegen 't geweldt van den Vyant te beschutten, ende het selve, soo veel in haer is, te beschermen: het welck de dagelijckse ervarentheyt genoeghsaem uytwijst. Want dese Konst is 't, die ons leert, hoe wy de grootste perijckelen ontgaen, ende ons'leven beschermen konnen, die onthoont, hoe dat wy ons selven voegen ende schicken moeten, om in het aenstellen van een Battailje onse Vyanden eenigh voordeel af te sien, ende alle gevaer voor te komen; ja, hoe dat wij ons'Lichaem in postuyr setten, hoe wy alle onse Leden bewegen, ende onse Voeten verseeckeren sullen, gelijck wy sulcks in dit Boeckovervloedigh sullen aenwijsen. Gelijck het voor een Stier-man hooghnoodigh is, dat hy sijn Zee-kaert ende Compas te hulp roept, op dat sijn Schip, 't welck op de holle Baren van de woeste Zee drijft, niet aen verboolene Klippen en stoote, ofte op verborgene Sandt-banken kome vast te raecken, maer veel eer in een gewenste Haven mach inkomen; even alsoo noodtsaeckelijck is dese Konst voor een rechtschapen Soldaet, om daer door veelerley perijckelen te ontgaen, ende een gewenst eynde te verkrijgen: dewijl dat die ons alleen leerdt, hoe dat de eene beweegingh van het Lichaem op de andere volgen moet, om het gevaer te mijden, ende overwinnigh te bekomen. Dese snelle ende voordeelige beweegingh des Lichaems ende des Rapiers zijnde sleutels van dese Scherm-konst, waer door men sijn Lichaem gelijck als |
|||
opent ende weder toe-sluyt; ja 't is ons even gelijck als een sterck ende vast Bol-werck, waer door ons' Lichaem bewaerdt blijft, ende onse Tegen-party in zijn voornemen belet wordt. Ondertusschen niemant kome tot sulcke gedachten, als of ick dit Werck t'samen gebracht hadde, om een ander te leeren, hoe dat hy zijn Naesten, wanneer 't hem maer lust, beschadigen sal; dat is in 't minste mijn cogh-merck niet: maer dit soeck ick alleen, dat een eerlijck Man weten mach, hoe hy sijn eygenlijf, wanneer hy van een ander besprongen, ende daer toe genoot saeckt wordt, sal konnen beschermen, oock tot nadeel van sijn Vyandt: 'twelck beyde de goddelijcke ende de menschelijcke Wetten hebben vrygekeurt. Soo ick dan gewaer worde, dat dese Eerstelingen de Liefhebbers aengenaem zijn, soo sal ick niet rusten, voor dat mijne vordere beloften aen haer betaelt sullen zijn. Insonderheyt, sal ick geen kosten sparen, om de voerige koopere Platen, daer in ick alles duydelijck sal aenwijsen, tot volkomenheyt van het Werck, na behooren daer toe te laten maecken. Vaert Wel. JOHANNES GEORGIUS BRUCHIUS, Scherm-Meester van de wijt-vermaerde de Academie tot Leyden |
|||
Illustrations |
Dutch Transcription |
Modern Dutch Translation |
Modern English Translation
|
---|---|---|---|
Inhoud van’t Eerste Boeck Aengeande het Enckel Rapier beschreven in ordre, als volght. Ten eersten, Van de Generale Fondamenten. Het Fondament bestaet voor-eerst in dese navolgendde stucken, uyt welcke alle andere bewegingen haren oorspronck hebben, als daer zijn, Prima, Secunda, Tertia, Quarta, na dese volgen de Bastaerden. |
|||
Aangeande de Eerste, Prima genaemt. De Prima duyt de Eerste beweginge, mitsdien ghy u Geweer uyt de Schee treckt, Siet op het Bladt A. Fig. 1. Ende dan moeten de Stangen van u Rapier gelijck staen, de flackte van u Handt buyten na u rechter zijde uyt siende, gelijck ghy aen de Postuer op het Bladt A. Fig. 2 sien sult. Aengaende de Tweede, Secunda genaemt. De Secunda wert aldus geformeert, de Palm van u Handt om leegh, ende de Stangen gelijck; als u de Postuer Fig 3 op het bladt A. aenwijst. Aengaende de Derde, Tertia genaemt. De Tertia wert geformeert met de Palm van u Handt na binnen, dat is, nu u slincker zijde, ende de Stangen gelijck. Siet op het Blade A. Fig.4. |
|||
Aangaende de Vierde, Quarta genaemt. De Quarta formeet sijn selven, soo gh de Palm van u Handt om hoogh set, met gelijcke Stangen, als u de Postuer Fig. 5. Op het bladt B aenwijsinge doet. Volgt nu het Fondament van de 4. Hooft-steecken, welke aldus werden gedaen. De Prima, wert gestooten met een hooge Handt, boven ofte onder het Lichaem, nadiem hem de gelegentheyt presenteert. De Secunda, werdt mede hoogh gestooten, ende met gelijcken Arm, dat is, u Punt, Hand ende Schouder in een gelijcke linie. Siet op het Blad Q. Fig.66. De Tertia, werd gestooten met een Laage Hand ende een hooge Punt; gelijkck als u de Postuer op het Blad Q. Fig. 64. Aenwijst. |
|||
De Quarta, werd gestooten met een hooge Hand, ende de Punt een weynigh laager als de Handt; volgens het bewijs der Figueren 10. Ende 15. Volght nu de uytlegginge van de Postuer. Soo ghy u Lichaem oprecht, en in een rechte linie stelt, ende dat uwen Arm uytgereckt is, so is nootsakelijk te weten, hoe ghy u Lijff in een vast ende verseeckert goed Postuer stellen sult; soo wetet voor-eerst dat uwe voeten, hack tegen hack, in een rechte linie, ende omtrent 1 ½ Rhijnlandsehe Maet-voet van malkander sullen staen, buygende als dan uwe knien, doch alsoo, dat u Lichaem, rustende op u lincker been, soo dat de vooste rechter Voet onbeswaert is, ende lichtelijck avancéren kan, in ’t treden, ofte stooten, ende u slincker-hand om hoogh ter zijden; in dit Postuer zijt ghy gehouden te blijven soo langh ghy in Actie zijt, om u Parthije geen grooter avantagie te geven; doch werd door beweginge |
|||
ende wendinge des Hands, het Lichaem altemets verset. Siet de 5. Figuer op het Blad B. Volgt nu de uytlegginge van de Stocada. Als ghy (gelijck boven gesteyt is) u alsoo in Postuer gestelt hebt, ende ghy uwen Stoot volbrengen wilt, soo neemt wel waer hoe ghy stooten sult, dat ghy niet te weynigh, ende niet teveel uyt-stoot, om alsoo snel weder in u Postuer te konnenkomen, soo weet, dat als ghy stooten wilt, ghy met u bovenste Lichaem voor over valt in het stooten, soos al u rechter voet wel te staen komen, namentlijck alsoo, dat u tee, knie, ende aengesicht in t’samen in een rechten Perpendiculaer komen te staen, ende beyde voeten in een rechte linie, gelijck oock beyde armen in een Paralel met de voeten, soo sult ghy vast staen, sonder bewegen: gelijck u de Postuer Fig. 6 op het Blad B aanwijst. |
|||
Volgt de afdeelinge van de Lemmer. Dese afdeelinge is hoogh-noodigh te verstaen, want sonder het sele, niemant (met Kunst) sijn selven defendéren kan, bestaet alsoo in dese vier delen, als de sterkte, het welcke dat naeste deel by u rechter-hand is; naest dit, volght de halve sterckte; ende daer na, de halve swackte; ende voort latste, de heele swackte; uyttreckende tot het eynde van de Punt: gelijck ghy siet op het Bladt B. Fig. 7. NB. De oorsaeck waerom het Geweer alsoo afgedeelt wert, is dese, als dat de gene, dewelcke de selve wel weet te gebruycken, groote avantagie daer door hebben kan, soeckende altijdt met sijne sterckte, de minder sterkte van sijn adversarium, ende lette wel de selve altijdt te bewaren, soo langh ghy voor u Contra-parthije leght, het zy voor, ofte na den stoot. |
|||
Volght nu de uytlegginge van de drie Mensuren, als daer zijn de langste, de middelste, ende kortste. Aengaende de lange Mensuer, dit is de gene, wanneer ghy u Parthije van verre attaqueert, dat ghy hem, met een langen stoot, effen met de punt van u Lemmer raecken kondt. De tweede Mensuer, is de gene, wanneer ghy uyt de lange Mensuer avanceert met beyde u voeten, ende de volkommene swackte van u Parthije krijght, dat wanneer ghy stoot, hem gewis raecken kondt. De derde is, wanneer ghy soo na in de Distantie komt, dat ghy u Adversarium, sonder bewegen van den voosten voet, raecken kondt, ende in dese Mensuer wert gemeynelijck de Passade gemaeckt. |
|||
Volght nu de uytlegginge van de Passaden. Passéren moet gedaen werden, wanneer ghy in de derde Mensuer zijt, dat is, soo na biy dat ghy u Parthije sonder voet stooten kondt, dat wert gemeynelijck uyt de selve beweginge een Passade, dat is met u lincker voet voort lopende, ende alsoo beschadigende, soo haeft ghy voor by de Man zijt, u dadelijck wederom in Postuer stelt, dat wanneer u Vyant (na dien hy geblesseert) sijn selven omkeerende, u verder soeckt te attaquéren, ghy dadelijck wederom gereedt zijt u te defendéren; voorts is oock wel waer te nemen, dat ghy in de selve tijdt, als ghy passeert, uwe handt, in ’t uyt-trecken, in de Quarta laet af-loopen, gelijck ghy siet op het Blad K. Fig. 42. Ende in de selve beweginge sijn Lemmer doet battéren, ende krachteloos maekt, dan sal u Rapier in het passéren niet in de weegh zijn, nochte uwen loop beletten. |
|||
Volght de uytlegginge van de openinge van het Lichaem. Daer en is geen konst ofte Wetenschap, die niet haer seeckere materie ende sonderlijcke profijt heeft, alsoo is het oock met dese onse Konst en Wetenschap; soo is dan de openinge van u Lichaem, ende die van uwen Vyant, nootsaeckelijck te verstaen; te weten, te sien, ende te erkennen; aengaende dese openinge, zijnder drie; voor-eerst, buyten over den rechter arm; de tweede, is binnen het Lichaem, na den slincker-borst; de derde, is onder de bandt van de broeck; tot onder de heupe: want armen ende beenen tot geene openinge gereeckent werden, om dat aldaer selden, of heel geen doodelijcke quetseren konnen gestooten werden; maer in het Houw-vechten, is het heel anders, want daer het hooft ende andere lidmaten niet konnen uytgesloten werden. Hoe subtiel dese openinge moeten waer-genomen zijn, kan elck een van sijn Meester onderrecht werden. |
|||
Volght, ofmen in het Vechten, ofte Schermen, de slinker-handt gebruyken sal, ofte niet. Hoewel daer sommige gevonden werden, die oordeelen, datmen in het Rapier-vechten, de slinker-hand niet mach, of meot gebruycken, andere die oordelen onwijslijcker, seggende, dat het niet oprecht, ofte behoorlijck en is; ende datmen de handt altijt moet laten sacken: maer ick versta, ende veel verstandige Meesters met my, dat de slinker-handt nootsaeckelijk is, niet datmen altoos, sonder onderscheyt met de handt paréren sal, ofte moet, maer alles na gelegentheyt van tijt; want ick hebbe het in de experientie bevonden, dat alle Contra-stecken, ofte in de Riposta, daer mede suyver konnen afgekeert werden. Ick hebbe selfs met mijn oogen gesien, dat een Edelman met sijn slinker-handt, sijn leven heeft gesalveert, nadien de Punt van sijn Vyant, al door de Huyt van sijn Borst was, ende hy met het selve, met sijn slinker-hant ende met |
|||
De volteringe Contra-tempo, voorgekomen: niet versta ick, datmen willens met de slincker-handt sijn Vyants Geweer sal vast houden, gelijck wel sommige doen, het welcke niet geoorloft is, maer alleen de afkeeringe, het welcke d’eene soo wel als d’andere geoorloft is. Hoe ende wanneer men de slincker-handt ter rechter tijdt sal gebruyken, sal een yeder van fijn Meester, die de experientie daer van heeft, informatie nemen, ende hier in ten deele sal aegewesen werden De uytlegginge van het Tempo, ofte de rechte tijt wanneer het selve gebruyckt moet werden. Daer zijn veel ontelbare Menschen, die veel van het Geluck ende de Fortuyn weten te seggen, ende beklagen haer meestendeel daer over, ende den meerendeels weten niet wat het is, ofte hoe sy het vinden sullen, want het Geluck, ofte de Fortuyn (gelijck de Schilders uyt-werken) |
|||
Slaet op een Mossel-schelpe, of Cogel, met Vleugelen geschildert, swierende op de Zee, ofte door de Locht, herwaerts ende derwaerts, latende haer van alle Menschen sijn, hebbende op het Voor-hooft lange hayrlocken, om dat de gene die haer verwachten, daer mede konnen vast houden, maer achter is sy glat ende kal; de gene dan die haer onachtsaemlijck hebben laten voor-by gaen, die zijn kael ende beroyt, ende weten ten meerendeel niet de oorsaek, maer beklagen haer maer alleen over de Fortuyne: want de Fortoyn, ofte het Geluck, is anders niet als de Tijdt daer wy in leven: want de wijse Koningh Salomon seght in dens Predicker aen het 3. Cap. Vs. 4. Alles heeft een bestemden Tijt, ende alle het voornemen onder den Hemel heeft sijnen Tijt. Gelijck ghy oock sijn sult op het 9. Cap vs. 22. Soo seght oock het Spreeck-woort, Hayrigh is ’t Voor-hooft van ’t Geluck, Maer achter glat is den Ruck. Daerom zijn die gene die gelucksalighste die de rechte Tijt, ofte het |
|||
Tempo (gelijck wy het noemen) wel weet waer te nemen, want dit is het merch van ose Konste, het welcke groote snelheyt veryscht, ende is het swaerste ende subtijlste; doch het gevoel, het welck in onse Konste mede subtijl, ende met het Tempo groote gemeenschap heeft; veel zijnder die meenen dat de Konst lichtlijk geleert kan werden, ende dencken als sy maer veel Lessen hebben, dat het dan wel is, ende weten niet dat sy haer selven bedriegen: andere seggen, soo ick maer een Steeck of twee weet, hebbe ick genoegh: ende sy en weten niet, dat het in de tijt ende mettertijt moest geleert werden, gelijck dan alle dingh sijn tijdt heeft; alsoo heeft oock het Vechten sijn tijt, soo wel in ’t gemeen, als oock in ’t bysonder: dan insonderheyt, is het nootsaeckelijck in onse Konste van het Vechten, daer de Man sijn voornemen, in de rechte tijt (ofte in het Tempo) moet waer-nemen, wil hy de naem hebben van de Konste wel te verstaen: Niet segge ick, dat een Capiteyn ofte Krijghs-held te Water ofte te Landt, soo kloeck ofte verstandigh is, dat hem niet eens de kansse soude ontsnappen; het is daerom niet ge- |
|||
seght daty hy overwonnen is, maer hy sal trachten met alle sijn macht, sijn Vyant uyt sijn avantagie te rucken; alsoo is oock geen Vechter soo goet, die niet altemetes een Tempo mislucken foude, daerom is hy noch niet verloren, dan hy kan hem door een rasse Resolutie wederom verhalen. Volght nu de uytlegginge van de Resolutie. De Resolutie is de bandt van alle andere voorgaende onderrechringe, want daer helpt geen Wetenschap van het Vechten, (als daer is Motion, ofte Beweginge; Mensuer, ofte Distantie; Tempo, ofte rechte Tijt wanneer het gebruyckt moet werden) soo daer geen Resolutie by is; de Resolutie is dan het gene, datmen hem schielijck ende snel, op alle beweginge van den Vyant resolvéren kan, want het is aen sijn selven, eygentlijck de geschicktheyt van de Man in dese Konste, om sijn selven met alle behendigheyt van d’eene postuer in de ander, nadien de gele- |
|||
gentheyt van u Vyant u het selve presenteert, ende dat met een geswinde Resolutie, want de gene die sijn steeck wel doet, de selve moet nootsaeckelijck de Distantie, ende Beweginge, ende het Gevoel, met den Tijt, ende Resolutie, alles met een oogenblick, ende dat met een sonderbare snelheyt doen. Nu volgen de Terminos na de Italiaensche manier, ende van de Liefhebbers van de Konst in ’t gebruyck; de selve werden aldus verstaen.
|
|||
heeft, hoe ghy u wederom tot u defentie tegen hem stellen sult.
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
Illustrations |
Dutch Transcription |
Modern Dutch Translation |
Modern English Translation
|
---|---|---|---|
Nu volgen de Lessen, van d'een tegen den ander, ende hoe de selve gebruyckt moeten werden, onder den Naem van Nicolaes ende Jacob beschreven. |
For further information, including transcription and translation notes, see the discussion page.
{{sourcebox | work = Translation | authors = | source link = | source title= | license =Work | Author(s) | Source | License |
---|---|---|---|
Illustrations | |||
Transcription |
Additional Translation Notes: Copyright 2009 by Reinier van Noort. Subject to Fair Use in the Copyright Act of the United States of America. Users may, without further permission, display, save, and print this work for personal, non commercial use, provided that the copyright notice is not severed from the work. Libraries may store this material and non-commercially redistribute it to their patrons in electronic or printed form for personal, non-commercial use, provided that the copyright notice is not severed from the work.
Additional Resources
References
- ↑ 1.0 1.1 1.2 Reinier van Noort. "Johannes Georgius Bruchius". School voor Historische Schermkunsten. Retrieved 22 February 2013.